Klik voor meer informatie op één van onderstaande topics.

 

De heer Dobermann links op de foto.

De oorsprong van dit edele ras ligt in Duitsland, waar in de stad Apolda de heer Friedrich Louis Dobermann (1834 – 1894) woonde en voor zijn werk, o.a. belastinginner een moedige en scherpe hond nodig had. Uit andere bronnen van die tijd wordt gesteld dat hij ook werkzaam was als hondenvanger en zo de beschikking had over een diversiteit aan honden.

Daarnaast was er in Apolda tijdens Pinksteren de jaarlijkse hondenmarkt, waar honden verhandeld werden. Welke rassen er precies gebruikt zijn om te komen tot wat we nu de “Dobermann” noemen zal onbekend blijven. Helaas heeft de heer Dobermann er geen documentatie over vastgelegd en de liefhebbers en fokkers uit die tijd spreken elkaar tegen. Hoe het ook ontstaan is, de heer Dobermann is de grondlegger van het ras. Na het overlijden van de heer Dobermann in 1894 hebben zijn plaatsgenoten de heer Otto Göller ( kennel von Thüringen) en de heer Goswin Tischler (kennel von Grönland, genoemd naar de straat waar hij woonde) het werk van de heer Dobermann voortgezet uit het beschikbare materiaal.

 

Postkaart uit 1910

In 1895 was het de plaatsgenoot van de heer Dobermann, de heer Goswin Tischler die heeft gezorgd voor de erkenning van het ras in Duitsland. In 1899 werd door de heer Otto Göller de eerste Dobermann Pinscher vereniging (DPCA) gestart in Apolda welke een jaar later werd omgezet in een nationale vereniging de Nationaler Dobermann Pinscher Club (NDPC).

De heer Otto Göller
Tasso v.d. Traun, born in 1907
Manwerk rond 1930-1940
Oude Nederlandse stamboom uit 1910

Inmiddels was het ras in Nederland ook niet geheel onbekend. Reeds in 1901 werden er al Dobermann’s gesignaleerd op de tentoonstelling. Deze kwamen voornamelijk uit de von Thüringen kennel. Een van de bekendste was Troll v. Thüringen geboren in 1899 en naar Nederland geïmporteerd door Baronesse van der Heijden van Doornenburg Onstein, woonachtig in Vorden. Volgens het Nederlandse Honden Stam Boek (NHSB) heeft de teef Gutta v. Thüringen, eigenaar E. v. Dobben uit Heemstede, het eerste geregistreerde nest gekregen. Er zijn uit dit nest 2 honden geregistreerd in het NHSB te weten Diana, zwart en roestbruin en Mohamed, zwart met bruin. Als fokker is echter de heer K.J.H. Hoff beschreven. Wellicht is de teef doorverkocht, wat in die tijd niet ongewoon was.

In 1905 is de eerste Dobermann vereniging opgericht te weten de Nederlandse Dobermann Pinscher Club (NDPC) wiens naam nu anno 2019 in ere is hersteld
(noot: vanwege de naamsverandering van het ras is het gedeelte “pinscher” vervallen).

Verdedigingswerk rond 1910-1920*De foto’s op deze pagina komen uit het archief van Simone van de Haar).

 

FCI classificatie:
Groep 2 (Pinschers en Schnauzer, Molossers en Zwitserse Sennenhonden)
Sectie 1 Pinscher en Schnauzer type
Met werkproef

Korte historie:
De Dobermann is het enige Duitse ras die de naam draagt van zijn originele fokker, Friedrich Louis Dobermann (02.01.1834 – 09.06.1894). Volgens de overlevering was hij een belastinginner, manager van een slachterij en parttime hondenvanger, wettelijk bevoegd om zwerfhonden te vangen. Hij fokte met honden uit deze opvang die vrij scherp waren. De zogenaamde “slagers honden”, welke al een vrij puur ras was in die tijd, speelde een hele belangrijke rol in het ontstaan van het ras de Dobermann. Deze honden waren van een vroeg type Rottweiler, gekruist met een type herdershond die in Thüringen als een zwarte hond met roestrode markeringen bestond. Louis Dobermann fokte met deze kruisingen in de 70-er jaren van het jaar 1800. Op deze wijze ontstond “zijn ras”, niet alleen alerte, maar ook zeer verdedigende werk- en huishonden. Ze werden vaak gebruikt als waak- en politiehonden. Hun veelvuldige inzet in het politiewerk gaf ze de bijnaam “Gendarme hond”. Ze werden gebruikt in de jacht om groot ongedierte onder controle te houden. In deze omstandigheden was het vanzelfsprekend dat de Dobermann officieel werd erkend als een politiehond aan het begin van de 20e eeuw.

Het ras Dobermann vereist een middelgrote, krachtige en gespierde rashond. Ondanks zijn inhoud zal hij elegant en nobel zijn, wat duidelijk naar voren komt in zijn lichaamsbelijningen. Hij moet uitzonderlijk geschikt zijn als een metgezel, verdedigings- en werkhond als ook een gezinshond.

Algeheel Voorkomen :
De Dobermann is middelgroot, krachtig en gespierd gebouwd. Door zijn elegante lichaamsbelijningen, zijn trotse houding, het temperamentvolle karakter en de vastberaden uitdrukking voldoet hij aan het ideaalbeeld van de hond.

Belangrijke verhoudingen:
Het lichaam van de Dobermann is bijna vierkant, dit geldt in het bijzonder bij de reuen.  De lichaamslengte (gemeten van het boeggewricht tot het zitbeen) moet de schofthoogte bij de reuen met niet meer dan 5% overschrijden en bij de teven niet meer dan 10%.

Gedrag en temperament:
Van huis uit is de Dobermann vriendelijk en rustig. Erg aanhankelijk aan de familie. Een middelmatig temperament en een middelmatige scherpte is een vereiste. Een middelmatige irritatiedrempel is vereist. De Dobermann houdt van werken en moet een goed werkvermogen, moed en hardheid hebben en makkelijk te trainen zijn. Met gepaste aandacht voor het milieu moet er speciale nadruk worden gelegd op zelfverzekerdheid en durf.

HOOFD
Schedelgedeelte:
Krachtig in verhouding tot het lichaam. Van boven gezien is het hoofd in de vorm van een stompe keg “gesneden”. Van voren gezien moet de schedellijn (kroonlijn) vrijwel recht zijn en zal niet naar de oren toe afvallen. De neuslijn verloopt bijna parallel (recht) aan de schedellijn, welke vloeiend in de hals afrond. De wenkbrauwbogen zijn goed ontwikkeld zonder overdreven vooruit te steken. De stopgroef is nog zichtbaar. De achterhoofdknobbel mag niet opvallend zijn. Van voor en van boven gezien zijn de zijde (de bakken) van het hoofd niet te krachtig ontwikkeld.
De lichte welving tussen de bovenkaak en de jukbeenderen moeten in harmonie zijn met de totale lengte van het hoofd. De spieren van het hoofd zijn krachtig ontwikkeld.
Stop: Is flauw maar wel duidelijk ontwikkeld.
Aangezichtschedel:
Neus:
De neusspiegel is goed ontwikkeld, meer breed dan rond, met grote openingen, zonder naar voren uit te steken.
De neuskleur is zwart bij zwarte honden en bij bruine honden overeenkomstig de lichtere kleur.
Voorsnuit:
De voorsnuit moet in goede verhouding zijn met de schedel en moet krachtig ontwikkeld zijn. De voorsnuit is diep.
De mondhoek moet tot aan de molaren reiken.
Een goede voorsnuit breedte moet ook in de boven- en ondersnijtanden aanwezig zijn.
Lippen:
Zij moeten vast en glad aan de kaken aanliggen en moeten een strakke nauwe sluiting van de mond waarborgen.
Het pigment van gehemelte en lippen is donker en bij de bruine Dobermann overeenkomstig de lichtere kleur.
Kaken/gebit/tanden:
Krachtige, brede boven -en onderkaak, schaargebit, 42 tanden en kiezen correct geplaatst en van normale grootte.
Ogen:
Middelgroot, ovaal en donker van kleur. Een lichtere kleur is voor de bruine honden toegestaan. Goed aangesloten oogleden. De oogleden zijn behaard. Kaalheid rond het oog is hoogst ongewenst.
Oren:
De natuurlijke oren hebben een redelijke grootte, zijn op het hoogste punt van de schedel zijdelings aangezet en liggen bij voorkeur tegen de wangen aan.

HALS
De hals is van goede lengte en in verhouding tot het lichaam en het hoofd. De hals is droog en gespierd. De belijning is oplopend en iets gebogen. De houding van de hals is rechtop en toont veel adel.

LICHAAM
Schoft:
Moet in het bijzonder bij reuen in hoogte en lengte geprononceerd zijn en daarbij van de kroep af in oplopende toplijn naar de schouders toe lopen.
Rug:
Is kort en vast. De rug en de lendenpartij zijn van goede lengte en goed gespierd. De teef kan iets langer zijn in de lendenen, omdat zij plaats nodig heeft voor haar nakomelingen.
Kroep:
Moet vanaf het darmbeen richting staartaanzet, gering en slecht waarneembaar afvallen en toont goed afgerond, is noch recht of opvallend hellend. Goede breedte en breed gespierd.
Borst:
De borstlengte en diepte moet in verhouding zijn met de lichaamslengte. De borstdiepte, met de licht gewelfde ribben, bedraagt bijna 50% van de schofthoogte. De borst is van goede breedte met in het bijzonder een goed ontwikkelde voorborst.
Buiklijn:
Vanaf het einde van het borstbeen richting het bekken moet de buikbelijning duidelijk opgetrokken zijn.

STAART
De staart wordt natuurlijk gedragen en wordt bij voorkeur in een lichte boog naar omhoog gedragen.

LEDEMATEN
Voorhand/Algemeen:
De Voorbenen zijn van alle kanten bekeken bijna recht, verticaal op de grond en krachtig ontwikkeld.
Schouderbladen:
De schouderbladen liggen dicht tegen de borstkas aan en zijn beide aan kanten van de schouderbladrichel goed gespierd.
Het schouderblad steekt iets boven de doornuitsteeksels van de borstwervels uit, is zo schuin mogelijk en geeft een hoeking van ongeveer 50 graden.
Opperarm:
Goede lengte, goed gespierd.
Ellebogen:
Goed aangesloten, niet uitdraaiend.
Benen:
Sterk en recht, goed gespierd. De lengte is in harmonie met het hele lichaam.
Pols:
Krachtig.
Middenvoet:
Is krachtig. Van voren gezien recht en van de zijkant gezien iets schuin.
Voeten:
Kort en vast, de tenen zijn gewelfd (katvoet). De nagels zijn kort en zwart.

ACHTERHAND/ALGEMEEN:
Van achter bekeken toont de Dobermann door zijn goede bekkenbespiering breed in de heup en kroep en afgerond.
Het spierverloop van de heup richting dijbeen en onderbeen, geeft een goede breedteontwikkeling, zowel in de omgeving van het dijbeen, knieschijf en het onderbeen. De benen zijn recht en staan parallel.
Dijbeen:
Is van goede lengte en breedte en goed gespierd. Heeft een goede hoeking t.o.v. het heupgewricht. De hoeking bedraagt t.o.v. het horizontale ongeveer 80 tot 85 graden.
Knie:
Het kniegewricht is krachtig en wordt door het dij -en onderbeen alsmede de knieschijf gevormd.
Scheenbeen/kuitbeen:
Middelmatige lengte en in goede verhouding met de totale achterhand.
Spronggewricht:
Middelkrachtig en parallel. Het scheen-/kuitbeen verbind zich in het spronggewricht met de middenvoetsbeentjes.
Middenvoet:
Kort en staat verticaal t.o.v. de grond.
Voeten:
Zijn als de voorvoeten. De tenen van de voeten zijn kort gesloten en gewelfd. De nagels zijn kort en zwart.

GANGWERK
Het gangwerk is bijzonder belangrijk, zowel voor de africhting alsmede voor het exterieur. De gang is elastisch, elegant, soepel, vrij en uitgrijpend. De voorbenen grijpen zover mogelijk uit. De achterhand grijpt ver uit en geeft de nodige stuwkracht. De voor -en achterbenen gaan in een diagonale gang. Er moet een goede stabiliteit zijn in de rug, banden en gewrichten.

DE HUID
De huid is goed strak aangesloten en goed gepigmenteerd.

BEHARING
Haar:
Het haar is hard, kort en dicht. Het ligt nauw, glad en gelijkmatig aan over het lichaam verdeeld. Onderwol is niet toegestaan.
Kleur:
De Dobermann wordt in 2 kleurvariëteiten gefokt: zwart of donkerbruin met een roestrode scherpe afgetekende zuivere brand.
De tan aftekening zit op de voorsnuit, als een vlek op de wangen, boven de oogleden (wenkbrauwen), op de keel, twee vlekken op de voorborst, polsen, middenvoet en voeten, aan de binnenkant van de dij en benen en onder de staart.

SCHOFTHOOGTE EN GEWICHT
Reuen : 68-72 cm
Teven : 63-68 cm
De gemiddelde maat is het meest gewenst.
Reuen : 40-45 kg
Teven : 32-35 kg

FOUTEN
Elke afwijking van de hier bovengenoemde punten moet als een fout worden beschouwd waarvan de evaluatie in verhouding moet staan tot de mate van afwijking en de invloed ervan op de gezondheid en het welzijn van de hond en zijn vermogen om het vereiste rastypische werk uit te voeren.
Fouten/algemeen: Gebrek aan geslachtskenmerken, te weinig substantie, te licht, te zwaar, te veel beenlengte, zwak botwerk.
Hoofd: Te zwaar, te smal, te kort, te lang, te veel of te weinig stop, ramsneus, onvoldoende parallellisme van de schedel, zwakke onderkaak, ronde of spleet ogen, lichte ogen, bakkenvorming, onvoldoende lipsluiting.
Hals: Iets kort, te kort, keelhuid, wammen, te lang (niet in harmonie), hertenhals.
Lichaam: Rug niet vast, afvallende kroep, doorgezakte rug, karperrug, te veel of te weinig ribwelving, niet voldoende borstdiepte of breedte. Rug in totaal te lang, missende voorborst, te hoog of te lage staartaanzet, buiklijn te weinig of te veel opgetrokken.
Ledematen: Te veel of te weinig hoeking in voor -en/of achterhand. Losse ellebogen; van de standaard afwijkende ligging en lengte van de benen en gewrichten. Voeten te dicht of te ver van elkaar. Koehakkig, O-benen of een te nauwe stand van de achterbenen. Open of zwakke voeten, gekromde tenen, lichte nagels.
Beharing: Te lichte en niet scherp afgetekende onzuivere brand, te donker masker, grote zwarte vlekken aan de benen, slecht zichtbare of te grote borstvlekken. Lang, zacht, gekruld of glansloos haar alsmede dunne beharing en kale plekken.
Hoogte: Een afwijkende grote van de standaardmaat tot twee centimeter moet het resultaat met 1 kwalificatie worden verlaagd.
Gangwerk: Waggelend, trippelend, onvrij gangwerk en telgang.

DISKWALIFICATIE FOUTEN
Algemeen: Uitgesproken omkering van het geslachtsbeeld.(reu ziet er uit als teef en omgekeerd)
Ogen: Gele ogen (roofvogelogen), ogen van verschillende kleur.
Gebit: Bovenvoorbijten, tanggebit, onderbijten en missende tanden/kiezen.
Beharing: Witte vlekken, uitgesproken lang -en krulharige honden, dunne beharing en grote kale plekken.
Karakter: Angstige, schuwe, nerveuze en overdreven agressieve honden.
Schofthoogte: Honden die meer dan 2 centimeter van de Standaard naar boven of onder afwijken.

NB:
Reuen dienen twee normaal ontwikkelde teelballen te hebben, volledig in het scrotum ingedaald.
Voor de fokkerij dienen uitsluitend functionele en fysiek gezonde honden gebruikt te worden die aan de rasstandaard voldoen.

De Dalmatische hond is een oud ras. Wist je dat de eerste, op de huidige hond lijkende, afbeeldingen in de piramiden van Egypte zijn aangetroffen? Middeleeuwse schilderijen uit het Middellandse Zeegebied laten bevlekte honden zien. Dit waren de voorlopers van de huidige Dalmatische hond. Met name in Engeland is het ras tot grote bloei gekomen. Hier werd dan ook in 1882 de eerste rasstandaard vastgesteld. De Engelse adel gebruikte de Dalmatische hond als begeleider van koetsen en rijtuigen. Vanuit Engeland heeft de Dalmatische hond zijn weg over de rest van het continent gevonden.

Geschiedenis DalmatischeHond NCDH 2022

 

30-05-2011 FCI-Standaard Nr. 153 DALMATISCHE HOND
Originele versie: Duits / Engelse vertaling: Christina Bailey
Nederlandse vertaling: Annemiek Morgans en Liliane de Ridder
Uitgave: Nederlandse Club v. Dalmatische Honden

LAND VAN OORSPRONG: Kroatië
DATUM VAN PUBLICATIE VAN DE OFFICIËLE GELDIGE STANDAARD: 13-10-2010
GEBRUIK: Jachthond, gezelschapshond, gezinshond, geschikt om voor diverse doeleinden opgeleid te worden.

FCI-CLASSIFICATIE:

Rasgroep 6 Lopende honden, zweethonden en verwante rassen
Sectie 3 Verwante rassen. Zonder werkproeven

KORT GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT:

De oorsprong van de Dalmatische Hond kan worden afgeleid van schilderijen en kerkkronieken van de 16e tot de 18e eeuw. Dalmatische honden treft men aan op het altaarstuk ‘Madonna with Jesus and Angels’ in de kerk ‘Gospa od andjela’ in de stad Veli Losinj op het eiland Losinj in Kroatië, daterend uit 1600-1630, en ook op een fresco in Zaostrog in Dalmatië, Kroatië. Het suggereert dat de Dalmatische Hond zijn oorsprong vindt in het oostelijke Middellandse Zeegebied, in het bijzonder in de historische provincie Dalmatië.

De vroegste beschrijvingen van de Dalmatische Hond zijn aangetroffen in het bisdom Djakovo in Kroatië, met name in de kerkkronieken van bisschop Petar Bakic uit het jaar 1719 en de kerkkronieken van Andreas Keczkemety uit 1737. De hond werd aangeduid met de Latijnse naam ‘Canis Dalmaticus’ en de hoogte van de hond werd aangegeven met 4 – 5 ‘Spithamus’. Thomas Pennant beschreef dit ras in zijn werk ‘Synopsis of Quadrupeds’ in 1771 als zeer zelfstandig, noemde het de ‘Dalmatian’ en schreef de oorsprong van het ras toe aan Dalmatië. In een werk van de hand van Thomas Bewick, gepubliceerd in 1790, wordt naar dit ras verwezen als ‘Dalmatian’ of ‘Coach Dog’. De eerste onofficiële standaard van de Dalmatische Hond werd door de Engelsman Vero Shaw geschreven in het jaar 1882.

Na de oprichting van de Dalmatische Honden Club in Engeland in 1890 werd deze standaard aangemerkt als de eerste officiële rasstandaard. De FCI publiceerde de eerste standaard van de Dalmatische Hond op 7 april 1955 onder de naam ‘Dalmatische Jachthond’.

ALGEMEEN VOORKOMEN:

Het hoofd is mesocephaal (middellang) van type, prismatisch van vorm met hangende oren. Het lichaam is rechthoekig, sterk en gespierd en onderscheidt zich door een karakteristieke bevlekking. Het gangwerk dient elegant te zijn. Het geslachtstype moet duidelijk zichtbaar zijn.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN:

De lichaamslengte : schofthoogte = 10 : 9.
De hoogte van het ellebooggewricht : 50% van de schofthoogte.
De hoogte van het spronggewricht: 20 – 25% van de schofthoogte.
De lengte van het hoofd: ongeveer 40% van de schofthoogte.
De lengte van de schedel : de lengte van de snuit = 1 : 1

GEDRAG EN KARAKTER:

Aangenaam van karakter, vriendelijk, niet schuw of terughoudend, vrij van nervositeit en agressiviteit. Levendig, zachtaardig, trouw, zelfstandig en gemakkelijk te trainen. De Dalmatische hond houdt van water en buitenactiviteiten. Hij heeft een uitgesproken jachtinstinct.

HOOFD:

Het hoofd moet in verhouding en in harmonie met de rest van het lichaam zijn en mag niet te breed in de schedel zijn. De lengte van de achterhoofdsknobbel tot de stop en vanaf de stop tot de neuspunt verhouden zich als 1 : 1, eventueel is de snuit iets korter. De bovenbelijning van de schedel en die van de voorsnuit verlopen licht divergerend. De kauwspieren en de jukbeenderen moeten niet te uitgesproken zijn. Het hoofd dient geheel vrij van rimpels te zijn.

Schedel:
Schedel: Vlak met een lichte ronding naar de zijkant. Het breedst tussen de oren en goed aangeduide slapen. Een lichte voorhoofdsgroeve.
Stop: matig diep van vorm.

Aangezichtsschedel:
Neus: Groot met wijd open neusgaten, moet volledig gepigmenteerd zijn. De kleur dient overeen te komen met de kleur van de bevlekking.
Snuit: Goed ontwikkelde krachtige kaken, de neusrug is recht.
Lippen: Sterk, moeten de kaak tamelijk nauw omsluiten en mogen niet afhangen of te dik zijn; zonder uitgesproken mondhoek. Een complete pigmentatie is gewenst.
Kaken / tanden: Schaargebit, d.w.z. de bovenste 6 snijtanden omvatten de onderste snijtanden goed zonder tussenruimte, waarbij alle tanden recht in de kaak staan. Een compleet gebit (42 elementen) is gewenst (overeenkomstig de gebitsformule). De elementen zijn gelijkmatig van vorm en wit van kleur. Bij oudere honden is een tanggebit toegestaan.
Ogen: Ovaal, in subfrontale positie en geplaatst onder een hoek van 10-15°. De oogkleur is in overeenstemming met de kleur van de bevlekking. De oogleden liggen dicht tegen de oogbol aan en hangen niet. De oogomranding is volledig gepigmenteerd in overeenstemming met de kleur van de vacht.
Oren: Tamelijk hoog aangezet, dicht tegen de zijkant van het hoofd gedragen. De lengte reikt tot de binnenooghoek of tot de stop. De oorpunt is licht afgerond. De oren hebben de vorm van een gelijkbenige driehoek. Ze zijn fijn van textuur en voelen zacht aan. Het is erg belangrijk dat de oren gevlekt zijn, d.w.z. de oren moeten niet volledig zwart of bruin zijn maar zwart of bruin gevlekt etc.; de bevlekking overeenkomstig de kleurvariëteit op een witte ondergrond.

HALS:

De hals moet krachtig en tamelijk lang zijn, naar het hoofd smaller toelopend en vrij van keelhuid.

LICHAAM:

Rechthoekig, de lichaamslengte verhoudt zich tot de schofthoogte als 10 : 9.
Schoft: Goed afgetekend.
Rug: Krachtig, recht.
Lendenen: Kort en gespierd.
Kroep: Gespierd, minder dan 30° hellend.
Borst: Diep en ruim, niet te breed of tonvormig. De borstdiepte dient 45 – 50% van de schofthoogte te bedragen. De hoogte van de elleboog is 50% van de schofthoogte. De ribben zijn goed gewelfd.
Onderbelijning en buik: De buiklijn loopt geleidelijk op maar is niet opgetrokken.

STAART:

In het verlengde van de kroep aangezet. Reikt ongeveer tot aan de hak of iets verder. Krachtig bij de aanzet, wordt geleidelijk smaller richting de punt, niet te dik maar in verhouding tot het lichaam. Sabelvormig gedragen. Bij voorkeur bevlekt.

LEDEMATEN:

Voorhand:
Algemeen voorkomen: De voorbenen moeten in verhouding zijn met het rechthoekige lichaam.
Schouder: De schouderhoeking bedraagt ongeveer 115 – 120°.
Elleboog: Aangesloten en dicht tegen het lichaam.
Voorbeen: De botten zijn in verhouding tot het lichaam ontwikkeld en zijn sterk (rond), de voorhand staat recht en de benen staan verticaal.
Middenvoet (Pols): Sterk, iets schuin en veerkrachtig.
Voorvoeten: De tenen gesloten en compact, typerend zijn de zogenaamde ‘kattenvoeten’. De voetzolen zijn stevig en elastisch. De nagels zijn bij voorkeur gepigmenteerd.

Achterhand:
Algemeen voorkomen: In verhouding tot het lichaam. Met een zeer sterke en goed ontwikkelde bespiering. De achterbenen staan parallel.
Dijbeen: Gespierd en krachtig.
Knie: Sterk en goed ontwikkeld. De hoeking van de knie ongeveer 40 graden ten opzichte van de horizontale lijn.
Spronggewricht: Krachtig.
Middenvoet (spronggewricht): De lengte van het spronggewricht is ongeveer 20 – 25% van de schofthoogte. De hoek van het spronggewricht is ongeveer 130°.
Achtervoeten: De tenen gesloten en compact, typerend zijn de zogenaamde ‘kattenvoeten’. De voetzolen zijn stevig en elastisch. De nagels zijn bij voorkeur gepigmenteerd.

GANGWERK / BEWEGING:

Een gelijkmatige, ritmische gang, een elegante en vloeiende beweging. Bij het lopen en in draf moeten de passen lang zijn met een goede paslengte voor en krachtige stuwing achter. Van voren gezien bewegen de benen parallel.

VACHT:

Haar: Kort, glanzend, hard en dicht over het gehele lichaam.
Kleur: De grondkleur is zuiver wit. Zwarte vlekken bij de zwart gevlekte variëteit, bruine vlekken bij de bruin gevlekte variëteit. De vlekken moeten gelijkmatig verdeeld zijn over het hele lichaam, duidelijk afgetekend en niet overlopend in de witte grondkleur. De afmeting van de vlekken is bij voorkeur gelijk, met een diameter van 2 – 3 cm. Bij de bruine variëteit zijn de vlekken iets kleiner, ongeveer 2 cm in doorsnee. De vlekken op het hoofd en op de benen zijn naar verhouding kleiner dan op de rest van het lichaam. Tevens zijn vlekken op de staart gewenst, die naar verhouding ook kleiner zijn dan die op het lichaam. Ticks op het lichaam zijn niet wenselijk en dienen bestraft te worden. De vlekken horen niet in elkaar over te lopen, d.w.z. geen grote platen te vormen. Platen en kopvlekken zijn niet gewenst. Er moet op toegezien worden dat de oren bevlekt zijn.

MAAT EN GEWICHT:

Schofthoogte: Reuen 56 – 62 cm. Teven 54 – 60 cm.
Honden die uitmunten in type en balans dienen niet bestraft te worden wanneer hun schofthoogte de bovengrens overschrijdt.

FOUTEN:

Elke afwijking van de eerder genoemde punten dient als fout te worden beschouwd , waarbij de beoordeling in juiste verhouding tot de mate van de afwijking dient te staan en tot het effect op de gezondheid en het welzijn van de hond en tot het vermogen om zijn traditionele werk te kunnen uitvoeren.

DISKWALIFICERENDE FOUTEN:

• Agressieve of bovenmatig angstige honden.
• Honden die duidelijk lichamelijke- of gedragsafwijkingen vertonen, moeten gediskwalificeerd worden.
• Een convergerende hoofdbelijning.
• Het ontbreken van meer dan 6 premolaren, het ontbreken van M3 wordt niet in aanmerking genomen en wordt niet als fout beschouwd.
• Entropion, ectropion, glasoog, ogen van verschillende kleur (heterochromia),
blauwe ogen, een gedeeltelijk blauw gekleurde iris.
• Een niet gepigmenteerde neus.
• Krulstaart
• Monocle (plaat rond één of beide ogen) of platen elders.
• Driekleur (zwarte en bruine vlekken op dezelfde hond), gestroomde vlekken, citroen- of oranje kleurige vlekken, blauwe vlekken en een zuiver witte kleur zonder vlekken.
• Ruwhaar of langhaar
• Doofheid

NB:
• Reuen dienen twee duidelijk normale teelballen te hebben, die volledig in de balzak zijn afgedaald.
• Voor het fokken dienen uitsluitend functionele en klinisch gezonde rastypische honden ingezet te worden.